Hoe raken een ober en een pinguïn bevriend? Joukje Akveld en Jan Jutte verbeelden dat in een humoristisch samenspel tussen woord en beeld.
Schrijfster Joukje Akveld woont alweer enige jaren in Zuid-Afrika. Ze schreef over de dieren daar diverse non-fictieboeken, zoals Wat niet in de safarigids van je ouders staat en Wij waren hier eerst. Het nieuwste boek is Rock de pinguïn, gebaseerd op haar ervaringen als vrijwilliger bij een pinguïnopvang. Behalve dit non-fictieboek schreef ze er ook een heerlijk voorleesboek over, De ober en de pinguïn. Daarin verschijnt de pinguïn als een eigenwijs heerschap dat niet met zich laat sollen en zich niet door de ober de deur laat wijzen. Want hoezo zou een pinguïn niet in een restaurant mogen eten?!
Illustrator Jan Jutte heeft een groot en onmisbaar aandeel in het neerzetten van beide karakters. Dat begint al op de schutbladen, waarop we de pinguïn zien dartelen met een dienblad, een spoor van scherven achter zich latend. Op de cover zien we beiden naast elkaar staan, de voeten gekruist, als in een danshouding.
In vijf scenes schilderen Akveld en Jutte de toenaderingsdans tussen ober en pinguïn. De eerste wil aanvankelijk nog niets weten van deze ‘oceaankip’. Met tegenzin brengt hij de ongewenste gast naar een tafeltje en serveert hij hem een menu met sardientjes als voor-, hoofd- en nagerecht.
In scene drie komen de eerste barstjes in het pantser van de ober. Een ‘dikke man’ – door Jutte heerlijk pafferig en blaaskakerig neergezet – bestelt namelijk een omelet van pinguïnei. ‘Iemand wordt hier heel erg driftig’, schrijft Akveld en Jutte tekent een op de stoel stampvoetende pinguïn. De ober meldt de man beleefd dat ze zo’n omelet niet serveren, omdat de pinguïn een bedreigde diersoort is. En passant stellen ober en dier zich aan elkaar voor:
‘Ik heet Fred!’ roept de pinguin tegen zijn rug.
‘En ik heet Edo,’ zegt de rug terug.
‘maar daar gaat het nu niet om.’
Uiteindelijk blijkt het daar wel om te gaan. Want natuurlijk wordt dit onmogelijke duo bevriend. En zoals alleen bij vrienden kan, zeggen ze elkaar de waarheid. Zo maakt Edo duidelijk dat een pinguïn niet geschikt is als ober. En neemt Fred Edo fijntjes in de maling. Als Edo in het laatste hoofdstuk naar het strand wil, stuit hij op een bordje verboden voor obers, hoogstpersoonlijk geschilderd door Fred. ‘Grapje, vriend’, zegt hij uiteindelijk, rollebollend van plezier op het strand. Tikje jammer dat Akveld dan wat al te expliciet en nadrukkelijk eindigt met ‘je hebt gelijk, Fred. Ik ben je vriend wél.’ Dat was ook zonder woorden duidelijk geweest.
Behalve over vriendschap gaat dit boek ook over tolerantie. De zwarte ober en de bordjes ‘verboden voor’ roepen, in elk geval bij volwassen lezers, direct de associatie aan apartheid op. Die apartheid mag formeel verleden tijd zijn, maar ‘iedereen overal welkom’ is een boodschap die de wereld van nu nog steeds goed kan gebruiken.