Els Beerten vertelt wederom een magistraal verhaal. Het biedt troost in barre tijden.
‘Thank God, we’re human,’ zegt de vader van Fredo Santoro. Als kapper hoort hij de meest vreselijke levensverhalen en dit zinnetje is zijn standaard antwoord. Niet oordelend, wel troostrijk. De hoofdpersonen uit De rest van ons leven kunnen wel troost gebruiken.
De kleine Fredo emigreert na de dood van zijn moeder met zijn vader naar Engeland. Ze bouwen er een goed leven op. Maar wanneer Mussolini aan de macht komt, worden alle Italiaanse emigranten als verraders en fascisten opgepakt. Beerten verwerkt dit historisch gegeven in haar verhaal: Fredo weet te ontkomen, maar zijn vader sterft.
Na de oorlog gaat de inmiddels volwassen Fredo met zijn nieuwe vriend Luigi terug naar Italië, waar hij wordt opgenomen in diens gezin. Maar opnieuw is er tegenslag. Zoals Fredo zegt: ‘het leven dat vanzelf weer in zijn plooi valt’, dat is nu ‘eenmaal niet wat levens doen’.
Halverwege het boek verschuift het perspectief van Fredo naar Gianni, Luigi’s zoon. Weer is er een kleine jongen die moet zien op te boksen tegen het leven. Zijn ouders vertrekken naar België om daar in de mijnen geld te verdienen, Gianni blijft achter bij zijn tante en Fredo. Mooi schetst Els Beerten zijn verdriet en onmacht, en hoe Fredo hem helpt die gevoelens te hanteren en door te gaan met leven.
Na haar opus magnum Allemaal willen we de hemel (2008) schreef Beerten wederom een magistraal verhaal. Ze heeft de gave om personages te creëren die onder je huid gaan zitten. Niet met grote woorden, maar eerder terloops en tussen de regels. Het boek gaat over hoe je ook in barre tijden menselijk en hoopvol kunt blijven. Tijdloze thema’s, maar in onze tijd extra klemmend en relevant.
(Deze recensie verscheen eerder in Didactief, april 2022).