Een zomer waarin alles anders werd. Daarover gaat De Godden broers, de nieuwste jongerenroman van Meg Rosoff.
In een Facebook-interview vertelt Meg Rosoff dat ze altijd een van deze twee plotlijnen kiest: ofwel iemand gaat op reis, ofwel er komt een vreemde op bezoek. In beide gevallen wordt het gewone leven dus doorbroken. In De Godden broers, het eerste deel van wat een drieluik over de zomer moet worden, is het de vreemde-variant. De vertrouwde wereld kantelt sluipenderwijs, maar des te destructiever.
Meteen vanaf de eerste bladzijde weet je: dit wordt een bitterzoet verhaal. De naamloze ik-verteller blikt na jaren terug op die gedenkwaardige zomer en praat over verliefdheid. Dit zou de ‘meest wonderbaarlijke, allesbepalende ommekeer in je leven’ zijn: ‘er gebeurt iets, zeggen ze, en je wéét het.’ Het klinkt als een heerlijk wonder, maar de verteller waarschuwt ons al dat het verre van rooskleurig wordt. De ik keek in de ogen van Kit Godden en wist het. ‘Maar ja, ieder ander wist het ook. En ieder ander voelde precies hetzelfde.’
Jaarlijks vertrekt het gezin met vier kinderen (Mattie, Tamsin, Alex en de ik-verteller) naar hun vakantiehuis aan zee. In een naburig huis bivakkeren dan Hope, een jongere nicht van de vader, en haar vriend Mal. Doorgaans zijn het heerlijk lome en rommelige familiezomers. Maar deze zomer komen de Godden broers bij Mal en Hope logeren. En zij slaan de vanzelfsprekende verhoudingen uit het lood. De 19-jarige Kit is een ‘soort gouden Grieks standbeeld’, aldus de ik-verteller. ‘In mijn herinnering is het alsof hij gloeide.’ Hij windt meteen de oudste dochter, Mattie, om zijn vingers, maar ook de andere familieleden zijn niet ongevoelig voor zijn charme. Zijn twee jaar jongere broer Hugo is het tegendeel, een stuurse tiener (‘zijn hoofd was van de wereld afgekeerd’) die zich het liefst onttrekt aan gezelschap.
Heel knap bouwt Rosoff de spanning op. Naarmate de dagen broeieriger worden, kantelen de verhoudingen steeds meer. De lezer ziet alles vanuit de ogen van de ik-verteller. Een verteller waarvan je op een gegeven moment ontdekt dat je niet weet of het een jongen of een meisje is - en dat draagt bij aan de toenemende onderhuidse spanningen. Gaandeweg wordt duidelijk dat eerste indrukken bedrieglijk kunnen zijn en dingen – én mensen – zelden zijn wat ze lijken. Vrijwel iedereen wordt deze zomer older, sadder & wiser. Zoals de ik-verteller in het laatste hoofdstuk zegt: ‘Als ik aan die zomer terugdenk, is het altijd met een gevoel dat ik iets teers en vergankelijks ben kwijtgeraakt. (…) We gaan nog steeds naar zee en hebben het altijd leuk, maar het is nooit meer helemaal hetzelfde.’